You are here
Description
Op zowat vier kilometer van Hasselt verwijderd, rechts van de Kempische Steenweg, strekt de Kiewitheide zich uit. Eenmaal de dennenbossen van het kasteel van Kiewit voorbij, werd de wandelaar in de beginjaren van de twintigste eeuw geconfronteerd met een eindeloos schraal heidelandschap. De intense lichtweerkaatsing van de talrijke vijvers, plassen en vennen tekende de vlakte met een feeëriek uitzicht.
Enkele spaarzame huisjes binnen deze solitaire vlakte getuigden van de aanwezigheid van mensen. Zij woonden veeleer in hutten, vervaardigd uit hout en leem en afgedekt met stro, eigenlijk de naam van een mensenwoning niet waardig. In die tijd telde deze heidestrook een zestiental stulpen. Hier lag het woongebied van de bessembinders en de heiboerkes. De eenzame wandelaar die tot dit verlaten oord trachtte door te dringen, diende voorzichtigheidshalve een wegeltje te volgen – de enige toegangsweg – op gevaar af van in het water terecht te komen. Een weinig verder op het grondgebied van Zonhoven en Genk waren nog andere families van bessembinders gevestigd.
De lemen hutjes waren langs de buitenkant helwit gekalkt, maar langs binnen zagen ze zwart als pek. De armoedige vloer bestond gewoon uit hard aangestampte klei, spiegelglad geëffend door het dagelijks gebruik van de bewoners. Een haard was nergens te bespeuren. Langs een muurzijde van het woonkamertje waren op een meter hoogte harde ijzerstenen ingemetst in de muur. Aansluitend bij deze vuurvaste stenen was er een schouw ingebouwd. Tegen een brandvrije ijzersteen onder de schouw werd er vuur gestookt. Dat verklaart waarom de muren en de zoldering van het vertrek zwartgeblakerd waren. Deze ruimte diende tegelijkertijd als keuken en als woonplaats. Het povere meubilair herleidde zich tot een paar houten kisten die als tafel gebruikt werden en enkele omgekeerde emmers, door de bewoners als stoel gebruikt. In een belendend vertrek waren houten bakken opgesteld, gevuld met een schelf stro en afgedekt met een laken, de slaapplaats van het gezin. Armoede troef!
Toch waren er bessembinders die over wat meer elementair comfort beschikten: een stevige tafel, een paar echte stoelen en een degelijke stoof. Meer gegoeden konden zich zelfs een stalletje met een koe permitteren. Het dient echter gezegd dat die koeien geen eigendom waren van het gezin. Het waren huurkoeien. Als zo een koe verkocht werd, moest de meerwaarde, dit is het verschil tussen de aankoop en de verkoopprijs, gedeeld worden tussen de huurder en de eigenaar, die elk de helft van de opbrengst opstreken.
De bessembinders vervaardigden hun bezems uit wild jeneverhout en brem of uit het hout van de witte berk dat zij in de bossen kapten. Zij bonden het flikkerhout samen met dunne repen, gesneden uit jonge eik. Hout werd gesprokkeld van heinde en verre. In bussels gebonden sleepten zij het op hun schouders mee naar huis. Grote stapels werden met paard en kar vervoerd. De afgewerkte producten brachten ze naar de markten van Hasselt, Tongeren, Sint-Truiden, Borgloon en zelfs naar Landen met een kruiwagen, een handkar, een hondengespan of gewoonweg op hun schouders. Een handige bessembinder speelde het klaar meer dan honderd bezems per dag te maken. De verkoopprijs varieerde van een frank tot een frank twintig per dozijn.
De bessembinders vormden binnen de maatschappij een klasse apart van doodarme mensen, die dagelijks een bikkelharde strijd moesten voeren om te overleven. Hun inkomen was ondermaats om iedere dag voldoende eten op tafel te krijgen. Daarom zochten al die heibewoners een aanvullend inkomen door aan kleinschalige landbouw voor eigen gebruik te doen. De meesten beschikten over een lap heidegrond waar ze wat groenten en aardappelen teelden voor hun gezin en wintervoer voor hun vee teelden. Wanneer een keuterboer zich de luxe van een koe kon veroorloven werd dit dier ook ingezet voor het gespan van een ploeg of een kar.
Sociale voorzieningen bestonden er niet. Grote gezinnen bleven verstoken van elke vorm van kinderbijslag, ouderen konden zich niet beroepen op een pensioen en zieken konden niet terugvallen op een elementaire ziekteverzekering.
Niet alle bewoners van de heide waren bessembinders. Sommigen werkten als meid of als knecht op een boerderij in de omgeving. Anderen verdienden een kwade cent als ongeschoolde hulpkracht in een van de fabrieken in Hasselt of staken een hand toe bij het lossen van schepen aan de kanaalkom. Nog anderen werkten zich krom in de "aspergerie" van Bokrijk tegen een aalmoes van hooguit een frank per dag. De enkeling die een hoger loon zocht in de Luikse mijnen of fabrieken of in een steenbakkerij in Duitsland kon zich wel wat meer welstand veroorloven.
De heide kende haar eigen gewoonterecht. Het was dan ook voor de hand liggend dat de illegaliteit er hoogtij vierde. Wildstroperij, hanengevechten, houtdiefstal en drankverslaving waren er schering en inslag. Geloof en bijgeloof beheersten de verbeelding van deze natuurmensen. Hier leefde een gesloten gemeenschap met een diepgewortelde traditie waaruit Alfons Jeurissen zijn inspiratie putte voor het schrijven van zijn heimatromans.
Uit: Kiewit & Banneux / Warm aanbevolen (2008)