You are here
Description
Sinds de inwijding van de noodkapel in de Vijversstraat op 19 oktober 1925 heeft Kiewit altijd een of meer kerkkoren gehad.
Tot in de beginjaren 1960 was de kerkzang voor de gewone zondagsmis vooral een mannenzaak. De zangers repeteerden op de zaterdagavond, zongen tijdens de hoogmis van 10u en verzorgden in de namiddag het lof. Tussen 1950 en 1959 trad er sporadisch een meisjeskoor op in de hoogmissen. Enkele oudere meisjes van dit koor vervoegden later het gemengde zangkoor.
Na het Tweede Vaticaans concilie ontstond er een gemengd zangkoor toen enkele volwassen vrouwen zich aansloten bij het mannenkoor. De gregoriaanse gezangen ruimden stilaan de plaats voor een Nederlandstalig en anderstalig repertorium.
In 1968 kwam een kinderkoor van de grond en in 1976 ontstond er een heus begrafeniskoor.
Op dit ogenblik telt het kerkkoor van Kiewit drie afdelingen: het Sint-Lambertuskoor bestaande uit een volwassen en een gemengd koor, het Kiewits kinderkoor soms begeleid door een instrumentaal ensemble en het begrafeniskoor. Het programma bestaat uit liederen opgenomen in het bundel “Zingt Jubilate” maar evenzeer uit meerstemmige werken ontleend aan de repertoria van vooraanstaande componisten. Nochtans worden profane muziek en gospels niet uit de weg gegaan.
Naast het opluisteren van de zondagse missen vormden de Kiewitse zangkoren in het verleden steevast de kern van de Kiewitse groep in vele Virga-Jesse ommegangen. Gastoptredens met andere koren zoals met het Hasselts A-capellakoor, het Männergesangverein Eintracht uit Detmold, gemeenschappelijke uitvoeringen met de Hasseltse kerkkoren en tal van optredens buiten de eigen parochie zijn onuitwisbare fijne belevenissen. Heel apart zijn de uitvoeringen in de Hasseltse gevangenis.
De vriendschap onder de zangers is niet weg te denken uit de geschiedenis van het koor. Daartoe behoort ook het jaarlijkse weerkerend Sint-Ceciliafeest dat sinds 1935 traditiegetrouw een steunpunt betekent voor de zangers.
Uit: Kiewit & Banneux / Warm aanbevolen (2008), pp. 98-99.