You are here
Description
Frans Celus werkte als huisknecht op het kasteel van Bokrijk toen hij, eind 1916, begin 1917, door de Duitsers werd opgeëist en als dwangarbeider naar Frankrijk werd afgevoerd. Waarschijnlijk verbleef hij daar in de buurt van Reims. Vanaf 1917 stuurden de Duitsers hun dwangarbeiders naar de frontstreek in Frankrijk. Daar moesten zijn spoorweggen aanleggen, loopgrachten graven, prikkeldraad spannen, steenkappen in de groeven, hout hakken, … Vermoedelijk kreeg Frans ook één van deze taken.
Frans, ver weg in Frankrijk, maakte zich toch wel ongerust over de situatie op het thuisfront. Hoe zat het met de zonen Jozef (1897-1958) en Petrus (1895-1957)? Waren zij ook opgeëist of nog thuis? Konden zij voor de kost zorgen? Om geen argwaan te wekken bij de Duitsers durfde Frans zijn ongerustheid niet zwart op wit vragen naar Jozef en Petrus vragen in een brief. Briefwisseling was namelijk onderhevig aan censuur, zeker als ze van een dwangarbeider kwam. Dus vroeg hij zijn vrouw naar een foto van het gezin. En zo wist Frans dat de twee oudsten nog bij moeder thuis waren en voor de kost konden zorgen. Beiden werkten in de mijn. Ze moesten niet gaan vechten en werden, ook door de Duitsers, met rust gelaten.
Frans was gerustgesteld, maar dat wilde niet zeggen dat het leven in de boerderij aan de Zonhovenstraat nr. 28 in Kiewit een pretje was. Jozef en Petrus waren de enige kostwinners. Met wat zij verdienden moest moeder haar gezin eten geven. Dus werd er zelf brood en soms taart gebakken, er werd hout gesprokkeld voor het vuur en er werd geoogst in een kleine groentetuin.
Fiche
weggevoerde